denazificeerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·na·zi·fi·ceer·de

Werkwoord

vervoeging van
denazificeren

denazificeerde

  1. enkelvoud verleden tijd van denazificeren
    • Ik denazificeerde. 
    • Jij denazificeerde. 
    • Hij, zij, het denazificeerde.