demobiliseer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- de·mo·bi·li·seer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
demobiliseren |
demobiliseer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van demobiliseren
- Ik demobiliseer.
- gebiedende wijs van demobiliseren
- Demobiliseer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van demobiliseren
- Demobiliseer je?