deflecteerden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- de·flec·teer·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
deflecteren |
deflecteerden
- meervoud verleden tijd van deflecteren
- Wij deflecteerden.
- Jullie deflecteerden.
- Zij deflecteerden.
- Wij deflecteerden.
vervoeging van |
---|
deflecteren |
deflecteerden