deflecteerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·flec·teer·de

Werkwoord

vervoeging van
deflecteren

deflecteerde

  1. enkelvoud verleden tijd van deflecteren
    • Ik deflecteerde. 
    • Jij deflecteerde. 
    • Hij, zij, het deflecteerde.