deflecteer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: deflecteer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- de·flec·teer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
deflecteren |
deflecteer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deflecteren
- Ik deflecteer.
- gebiedende wijs van deflecteren
- Deflecteer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deflecteren
- Deflecteer je?