defileer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·fi·leer

Werkwoord

vervoeging van
defileren

defileer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van defileren
    • Ik defileer. 
  2. gebiedende wijs van defileren
    • Defileer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van defileren
    • Defileer je? 

Gangbaarheid