defenestreer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·fe·ne·streer

Werkwoord

vervoeging van
defenestreren

defenestreer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van defenestreren
    • Ik defenestreer. 
  2. gebiedende wijs van defenestreren
    • Defenestreer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van defenestreren
    • Defenestreer je? 

Gangbaarheid