declineer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·cli·neer

Werkwoord

vervoeging van
declineren

declineer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van declineren
    • Ik declineer. 
  2. gebiedende wijs van declineren
    • Declineer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van declineren
    • Declineer je?