decapiteerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- de·ca·pi·teer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
decapiteren |
decapiteerde
- enkelvoud verleden tijd van decapiteren
- Ik decapiteerde.
- Jij decapiteerde.
- Hij, zij, het decapiteerde.
- Ik decapiteerde.
vervoeging van |
---|
decapiteren |
decapiteerde