convector

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·vec·tor
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘aanjager voor warme lucht’ voor het eerst aangetroffen in 1955 [1]
  • afgeleid van het Latijnse véhere (bewegen) met het voorvoegsel con- met het achtervoegsel -or [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord convector convectors
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de convectorm [3]

  1. verwarmingstoestel gebaseerd op het principe van convectie
Hyponiemen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen