contra-indiceer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·tra-in·di·ceer

Werkwoord

vervoeging van
contra-indiceren

contra-indiceer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van contra-indiceren
    • Ik contra-indiceer. 
  2. gebiedende wijs van contra-indiceren
    • Contra-indiceer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van contra-indiceren
    • Contra-indiceer je?