construeer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: construeer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- con·stru·eer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
construeren |
construeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van construeren
- Ik construeer.
- gebiedende wijs van construeren
- Construeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van construeren
- Construeer je?