constitueer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·sti·tu·eer

Werkwoord

vervoeging van
constitueren

constitueer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van constitueren
    • Ik constitueer. 
  2. gebiedende wijs van constitueren
    • Constitueer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van constitueren
    • Constitueer je?