connoteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·no·teer

Werkwoord

vervoeging van
connoteren

connoteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van connoteren
    • Ik connoteer. 
  2. gebiedende wijs van connoteren
    • Connoteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van connoteren
    • Connoteer je?