conjunct

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·junct
Woordherkomst en -opbouw

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
naamwoord conjunct conjuncten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de conjunctm

  1. (taalkunde) nevengeschikte woordgroep
stellend
onverbogen conjunct
verbogen conjuncte
partitief conjuncts

Bijvoeglijk naamwoord

conjunct

  1. samengevoegd
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be