complotteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • com·plot·teer

Werkwoord

vervoeging van
complotteren

complotteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van complotteren
    • Ik complotteer. 
  2. gebiedende wijs van complotteren
    • Complotteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van complotteren
    • Complotteer je?