completeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • com·ple·teer

Werkwoord

vervoeging van
completeren

completeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van completeren
    • Ik completeer. 
  2. gebiedende wijs van completeren
    • Completeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van completeren
    • Completeer je?