compartimenteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • com·par·ti·men·teer

Werkwoord

vervoeging van
compartimenteren

compartimenteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van compartimenteren
    • Ik compartimenteer. 
  2. gebiedende wijs van compartimenteren
    • Compartimenteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van compartimenteren
    • Compartimenteer je?