compartimenteer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- com·par·ti·men·teer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
compartimenteren |
compartimenteer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van compartimenteren
- Ik compartimenteer.
- gebiedende wijs van compartimenteren
- Compartimenteer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van compartimenteren
- Compartimenteer je?