coiffeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • coif·feer

Werkwoord

vervoeging van
coifferen

coiffeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coifferen
    • Ik coiffeer. 
  2. gebiedende wijs van coifferen
    • Coiffeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coifferen
    • Coiffeer je?