chargeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • char·geer

Werkwoord

vervoeging van
chargeren

chargeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van chargeren
    • Ik chargeer. 
  2. gebiedende wijs van chargeren
    • Chargeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van chargeren
    • Chargeer je?