cementeer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ce·men·teer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
cementeren |
cementeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van cementeren
- Ik cementeer.
- gebiedende wijs van cementeren
- Cementeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van cementeren
- Cementeer je?