carbureer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- car·bu·reer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
carbureren |
carbureer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van carbureren
- Ik carbureer.
- gebiedende wijs van carbureren
- Carbureer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van carbureren
- Carbureer je?