calcineer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- cal·ci·neer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
calcineren |
calcineer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van calcineren
- Ik calcineer.
- gebiedende wijs van calcineren
- Calcineer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van calcineren
- Calcineer je?