brandschatte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brand·schat·te

Werkwoord

vervoeging van
brandschatten

brandschatte

  1. enkelvoud verleden tijd van brandschatten
    • Ik brandschatte. 
    • Jij brandschatte. 
    • Hij, zij, het brandschatte. 
  2. aanvoegende wijs van brandschatten