bonsai

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bon·sai
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Japans, in de betekenis van ‘dwergboompje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1984 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord bonsai bonsais
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de bonsaim

  1. (plantkunde) gekweekt boompje in kamerplantformaat
  2. de in Japan ontwikkelde techniek om dwergbomen te kweken
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen