bonhomie
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bon·ho·mie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘natuurlijke wellevendheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1] [2]
- afgeleid van het Franse bonhomme (met het achtervoegsel -ie) [3] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bonhomie | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- natuurlijke goedhartigheid / wellevendheid
- ▸ Ik complimenteerde hem met zijn indrukwekkende vertoon van bonhomie. Hij glimlachte verveeld.[5]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord bonhomie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bonhomie" herkend door:
31 % | van de Nederlanders; |
30 % | van de Vlamingen.[6] |
Verwijzingen
- ↑ "bonhomie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ 2,0 2,1 bonhomie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 32
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be