binnenreed

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bin·nen·reed

Werkwoord

vervoeging van
binnenrijden

binnenreed

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van binnenrijden
    • ... dat ik binnenreed. 
    • ... dat jij binnenreed. 
    • ... dat hij, zij, het binnenreed.