bijschonken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·schon·ken

Werkwoord

vervoeging van
bijschenken

bijschonken

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van bijschenken
    • ...dat wij bijschonken. 
    • ...dat jullie bijschonken. 
    • ...dat zij bijschonken.