bijschonk
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bij·schonk
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bijschenken |
bijschonk
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van bijschenken
- ... dat ik bijschonk.
- ... dat jij bijschonk.
- ... dat hij, zij, het bijschonk.
- ... dat ik bijschonk.