biechthok

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

biechthok
Uitspraak
Woordafbreking
  • biecht·hok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord biechthok biechthokken
verkleinwoord biechthokje biechthokjes

Zelfstandig naamwoord

het biechthoko

  1. (religie) afgesloten plaats in een kerk waar iemand aan een priester vertelt wat hij verkeerd heeft gedaan
     `Ken je de biecht?'Magnus'stem klonk afgeknepen. `Natuurlijk. In zo'n biechthokje in de kerk, en dan biecht je je zonden op.'`Dat, inderdaad.[2]
     De priesters hadden een gezichtsmasker op om zich te beschermen. Een van hen is Marco Antonio Galeana die vanuit een geïmproviseerd biechthokje de gelovigen vanaf ongeveer 3 meter afstand aanhoorde. „Wie biecht, stapt niet uit zijn auto. Hij blijft erin en krijgt een chirurgisch masker op.” Na iedere biecht wordt met een desinfecterende vloeistof gespoten om de lucht te zuiveren.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Noorderlicht” (2021), de Crime Compagnie, ISBN 9789461094766
  3. Bronlink geraadpleegd op 30 januari 2022 Weblink bron “Mexicanen de biecht afgenomen in drive-in” (10 april 2020), Reformatorisch Dagblad