bezwijm

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zwijm

Werkwoord

vervoeging van
bezwijmen

bezwijm

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezwijmen
    • Ik bezwijm. 
  2. gebiedende wijs van bezwijmen
    • Bezwijm! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezwijmen
    • Bezwijm je?