bezondig
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·zon·dig
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bezondigen |
bezondig
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezondigen
- Ik bezondig.
- gebiedende wijs van bezondigen
- Bezondig!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezondigen
- Bezondig je?