Naar inhoud springen

beurel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • beu·rel

Werkwoord

vervoeging van
beurelen

beurel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beurelen
    • Ik beurel. 
  2. gebiedende wijs van beurelen
    • Beurel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beurelen
    • Beurel je? 

Gangbaarheid