betrouw

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·trouw

Werkwoord

vervoeging van
betrouwen

betrouw

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van betrouwen
    • Ik betrouw. 
  2. gebiedende wijs van betrouwen
    • Betrouw! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van betrouwen
    • Betrouw je?