besnuffel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·snuf·fel
Werkwoord
vervoeging van |
---|
besnuffelen |
besnuffel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van besnuffelen
- Ik besnuffel.
- gebiedende wijs van besnuffelen
- Besnuffel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van besnuffelen
- Besnuffel je?