beraden/vervoeging

vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich beraden
tegenwoordige tijd					verleden tijd				toekomende tijd
enkelvoud			meervoud		enkelvoud		meervoud		enkelvoud		meervoud
1	ik	beraad me	wij, we	beraden ons	ik	beraadde/ beried me	wij, we	beraadden/ berieden ons	ik	zal me beraden	wij, we	zullen ons beraden
2	jij, je	beraadt je	jullie	beraden je	jij, je	beraadde/ beried je	jullie	beraadden/ berieden je	jij, je	zal, zult je beraden	jullie	zullen je beraden
	u	beraadt zich/u	u	beraadt zich/u	u	beraadde/ beried zich/u	u	beraadde/ beried zich/u	u	zult zich/u beraden	u	zult zich/u beraden
	gij, ge	beraadt u	gij, ge, gijlieden	beraadt u	gij, ge	beraadde/ beried u	gij, ge, gijlieden	beraadde/ beried u	gij, ge	zult u beraden	gij, ge gijlieden	zult u beraden
3	hij, zij, het	beraadt zich	zij, ze	beraden zich	hij, zij, het	beraadde/ beried zich	zij, ze	beraadden/ berieden zich	hij, zij, het	zal zich beraden	zij, ze	zullen zich beraden
onvoltooid deelwoord				voltooide tijd			gebiedende wijs			aanvoegende wijs
zich beradend				zich beraden hebben			beraad u/je , beraadt je			berade zich