attribueer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • at·tri·bu·eer

Werkwoord

vervoeging van
attribueren

attribueer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van attribueren
    • Ik attribueer. 
  2. gebiedende wijs van attribueren
    • Attribueer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van attribueren
    • Attribueer je?