assumeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • as·su·meer

Werkwoord

vervoeging van
assumeren

assumeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van assumeren
    • Ik assumeer. 
  2. gebiedende wijs van assumeren
    • Assumeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van assumeren
    • Assumeer je? 

Gangbaarheid