apostilleerden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • apos·til·leer·den

Werkwoord

vervoeging van
apostilleren

apostilleerden

  1. meervoud verleden tijd van apostilleren
    • Wij apostilleerden. 
    • Jullie apostilleerden. 
    • Zij apostilleerden.