antichambreer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • an·ti·cham·breer

Werkwoord

vervoeging van
antichambreren

antichambreer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van antichambreren
    • Ik antichambreer. 
  2. gebiedende wijs van antichambreren
    • Antichambreer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van antichambreren
    • Antichambreer je?