amplificeer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: amplificeer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- am·pli·fi·ceer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
amplificeren |
amplificeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van amplificeren
- Ik amplificeer.
- gebiedende wijs van amplificeren
- Amplificeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van amplificeren
- Amplificeer je?