amoveer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • amo·veer

Werkwoord

vervoeging van
amoveren

amoveer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van amoveren
    • Ik amoveer. 
  2. gebiedende wijs van amoveren
    • Amoveer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van amoveren
    • Amoveer je?