ambtenaren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • amb·te·na·ren

Zelfstandig naamwoord

de ambtenarenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord ambtenaar
     Maar de politici of ambtenaren, of allebei aangezien ze toch een en dezelfde waren, verzekerden dat deze huurregeling, die vorig jaar was ingevoerd, een tijdelijke maatregel was om de problemen van de gewone mensen in de crisistijd waarin ze nu leefden tegen te gaan.[1]
Synoniemen

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044628142