afzweepte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·zweep·te

Werkwoord

vervoeging van
afzwepen

afzweepte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afzwepen
    • ... dat ik afzweepte. 
    • ... dat jij afzweepte. 
    • ... dat hij, zij, het afzweepte. 

Gangbaarheid