afwisten
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·wis·ten
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afweten |
afwisten
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afweten
- ...dat wij afwisten.
- ...dat jullie afwisten.
- ...dat zij afwisten.
- ...dat wij afwisten.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afwissen |
afwisten
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afwissen
- ...dat wij afwisten.
- ...dat jullie afwisten.
- ...dat zij afwisten.
- ...dat wij afwisten.