afwisse
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·wis·se
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afwissen |
afwisse
- (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van afwissen
- ... dat men afwisse.
vervoeging van |
---|
afwissen |
afwisse