afwees

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·wees

Werkwoord

vervoeging van
afwijzen

afwees

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afwijzen
    • ... dat ik afwees. 
    • ... dat jij afwees. 
    • ... dat hij, zij, het afwees.