afspit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·spit

Werkwoord

vervoeging van
afspitten

afspit

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afspitten
    • ... dat ik afspit. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afspitten
    • ... dat jij afspit. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afspitten
    • ... dat hij afspit. 

Gangbaarheid