afspiegelden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·spie·gel·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afspiegelen |
afspiegelden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afspiegelen
- ...dat wij afspiegelden.
- ...dat jullie afspiegelden.
- ...dat zij afspiegelden.
- ...dat wij afspiegelden.