afsnauwde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·snauw·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afsnauwen |
afsnauwde
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afsnauwen
- ... dat ik afsnauwde.
- ... dat jij afsnauwde.
- ... dat hij, zij, het afsnauwde.
- ... dat ik afsnauwde.